donderdag 27 december 2012

Triëst

In zijn essay ‘De wereldreus’ – opgenomen in Restletsels. Feuilletons 9 (2012) – maakt Jeroen Brouwers een onderscheid tussen goede en grote schrijvers: goede schrijvers leveren “goede, goed geschreven boeken waar mooie zinnen in staan”, terwijl grote schrijvers een oeuvre scheppen. De boeken van goed schrijvers, aldus Brouwers, “zijn eilanden, waar de grote schrijvers continenten voor ogen staan”. Mij dunkt, Geerten Meijsing is zo’n grote schrijver. In het geval van een dergelijke schrijver vormt elke nieuwe tekst een nieuw bouwsteentje, of meer, aan dat oeuvre – ik vervang hier Brouwers’ beeldspraak door een andere. Elke nieuwe tekst brengt het oeuvre als geheel scherper in beeld, levert herkenning van motieven, personages, topen en tropen. Maar ook oudere teksten krijgen na een tijdje weer een nieuwe glans, als ze ‘met de kennis van nu’ (late Balkenende) worden gelezen. Plotseling zie je zaken die je eerder niet opvielen of waar je eerder overheen las.
Van Como tot Syracuse. Reis door Italië met de grootste schrijvers en dichters (2005) las ik toen het uitkwam, naar ik nu moet vaststellen zonder al te veel aandacht. Moord & Doodslag was net verschenen, Stukwerk volgde al weer snel, en dat waren toch boeken die wat meer attentie vergden dan deze “Reis door de literatuur van Italië van de negende eeuw voor tot de eenentwintigste eeuw na Christus  aan de hand van fragmenten uit het fonds van Athenaeum – Polak & Van Gennep bijeen gelezen en bereisd door Geerten Meijsing”. Enigszins gechargeerd: een veredelde reclamefolder voor Athenaeum – Polak & Van Gennep, althans, zo leek het destijds.
Ook was ik in 2005, ik beken, nog nauwelijks in Italië geweest, en dat verhoogde het enthousiasme niet bepaald. Gisteren haalde ik Van Como tot Syracuse weer uit de kast en was aangenaam verrast, zoals dat heet, door Meijsing inleidende teksten bij elke reisbestemming. In de inleiding bij Triëst (blz. 47) vielen mij meteen een paar zaken op die Brouwers’ hierboven aangehaalde woorden in herinnering brachten – zaken die ook deze tekst van Meijsing tot een onmiskenbaar onderdeel van zijn oeuvre maken. Het ging om Michelstädter, Joyce en Kuifje.
Allereerst Michelstädter: “De schaduw van de jonge zelfmoordenaar Carlo Michaelstädter uit Gorizia hangt over het achterland [van Triëst; JvdW]”. Meijsing schrijft dus “Michaelstädter”, waarschijnlijk met Michael van Mander in zijn hoofd. Dat alleen al is de moeite van het opmerken waard. En daarna stok ik meteen: Carlo Michelstädter (1887-1910), schrijver, dichtere, kunstenaar en filosoof, pleegde op drieëntwintigjarige leeftijd zelfmoord. Ik ken hem uit andere teksten van Meijsing, dat weet ik zeker, maar welke?
Dan Joyce: “James Joyce schreef hier Ulysses en probeerde er een bioscoop te runnen om in leven te blijven”. Niet helemaal correct – Joyce deed in de periode dat hij in Triëst woonde inderdaad pogingen om een bioscoop uit te baten, maar dat was in zijn geboortestad Dublin. Triëst is trots op Joyce. Er zijn straten naar hem genoemd, er is een  Joyce-wandeling uitgezet, er is een minimaal Joyce-museum (waar je een aardige dvd over Joyce en Triëst kunt zien en kopen) en er zijn een paar foeilelijke standbeelden voor de Ierse schrijver opgericht. Meijsings ietwat vileine opmerking over Joyce, inclusief kleine afwijking van de feiten, past volledig in zijn houding ten opzichte van zijn voormalige voorbeeld: Joyce is een jeugdzonde die openlijk gebagatelliseerd wordt, maar die stiekem zijn sporen nog steeds nalaat. Zie hierover ook mijn stukje van 12 februari 2012 op deze website.
En tot slot natuurlijk Kuifje: “Misschien is het beste dat je over de stad kunt zeggen dat er nog restaurants zijn met de zware Mitteleuropäische Küche waar je Sauerbraten en Kaisersmarn kunt eten, om nog maar te zwijgen van de Balkanrestaurants met hun specialiteit: jongehondenbout in Syldavische saus”. Een letterlijk citaat uit het Kuifje-album De scepter van Ottocar, dat laatste. Wat moet ik daar nog over zeggen? Misschien dat het album niet voorkomt in Meijsings lijstje van de zeven beste Kuifje-albums dat hij in 1999 voor Humo opstelde (in ‘Virtuele tijdcapsule’, opgenomen in Hang- en sluitwerk), maar dat er wel uit geciteerd en naar verwezen wordt in onder meer Tussen mes en keel, Siciliaanse vespers en Literair 2011. Ook viel mijn oog net, bij het zoeken naar Michelstädter, op het begin van ‘Legendarische beren’ uit 2004, eveneens te vinden in Hang- en sluitwerk: “Wanneer ik me een voorstelling van Slovenië probeer te maken, zie ik de plaatjes van Syldavië voor me uit Kuifje”. Welke verwijzing weer rijmt met een citaat uit Michael van Mander: “Terwijl de trein (meloenen, kippen en gastarbeiders met transistorradio’s in de toiletten) door de Kuifjeslanden Syldavië en Bordurië reed, maakten Erwins gevoelens van onrust en onbehagen plaats voor een contemplatieve, bijna ernstige stemming ”. Een oeuvre, beslist!

Jack van der Weide

maandag 24 december 2012

Aangeraakt door Erwin


Zoals aangekondigd op de Erwindag op 5 october j.l. heeft Jan Keijser van Avalon Pers te Woubrugge een nieuwe uitgave bezorgd, Aangeraakt door Erwin. Het betreft een herdruk, in 90 exemplaren, van een fraai verhaal van Onno Blom uit 2002 over de heruitgave van de complete Erwin-trilogie in één band. Het boekje is geheel met de hand gezet, bibliofiel gedrukt op Velata avorio en met cahiersteek ingenaaid; het is prachtig verzorgd, een lust voor het oog.

        Gouden vrienden van stichting Vrienden van de Vorm hebben het werk inmiddels thuisgestuurd gekregen; andere vrienden en belangstellenden kunnen het boekje verkrijgen door overmaking van € 17,50 op rekening 6046134 ten name van stichting Vrienden van de Vorm (IBAN NL05INGB0006046134, BIC INGBNL2A). Vermeldt u s.v.p. uw adres, u krijgt het werk dan z.s.m. thuisgestuurd.

Bestuur van stichting Vrienden van de Vorm 

zondag 9 december 2012

Tirade

In Tirade nummer 446 (2012 nr. 5) staat onder het motto “Geen slechtere adressant voor de schrijversbrief dan de ambtenaar, de huisbaas of de proleterige bovenbuurman” een brief van Geerten Meijsing aan zijn Siciliaanse huisbaas en een door Meijsing vertaalde brief van Frederick Rolfe uit juni 1909 aan de Engelse consul in Venetië, met een verzoek tot repatriëring. Andere brieven in dit nummer zijn van Jamal Ouariachi, Frits Abrahams, Christiaan Weijts, Ester Naomi Perquin en Charlotte Mutsaers. Verder teksten van onder meer Jabik Veenbaas en Carel Peeters, en poëzie van Peter Drehmanns, Eva Gerlach en Aad Nuis. Zie http://www.tirade.nu; het nummer is ook via die website te bestellen. Uit de brief van Meijsing: “U was een fijne huisbaas. Gaarne onderhoud ik zo min mogelijk contact met huisbazen en huizenbezitters, aangezien ik zelf tot de onderklasse der huurlingen behoor. Dat ik nu contact met u moet zoeken, u bent gewaarschuwd, voorspelt weinig goeds”.
 
Jack van der Weide

woensdag 5 december 2012

Mr. J. Meijsing, gemeentesecretaris


Marten Buschman, voormalig klasgenoot van Geerten Meijsing, trof al bladerend in de archieven van het Haarlems Dagblad dit artikel aan. Hij liet de foto's vergezeld gaan van de onderstaande tekst. De schrijver, desgevraagd, kon zich van de afgebeelde gelegenheid niet veel herinneren.

"Op de foto zien we drie kinderen van mr. J. (Joep) Meijsing. De vader van Geerten Meijsing was jaren lang gemeentesecretaris van Haarlem. Van januari 1968 tot en met 1984. In januari is hij geïnstalleerd in de Gravenzaal te Haarlem. Zijn vrouw en kinderen waren aanwezig. De fotograaf van het Haarlems Dagblad heeft niet alleen de nieuwe functionaris, maar ook de familie op de foto gezet en in het dagblad gepubliceerd.

Hoewel meer dan vijftien jaar de hoogste ambtenaar in Haarlem, was zijn functie niet publiciteitsgericht, maar vooral zorgen - op de achtergrond - dat het College van B & W zijn werk naar behoren verrichtte. Zijn drie kinderen, Doeschka, Geerten en Joep, zitten daar als ‘kind van’, maar laten zich na 1968 niet zo stil wegzetten als hun vader. Die is nu ‘vader van’ geworden!"

vrijdag 23 november 2012

‘When the world was five centuries younger’ — Johan Huizinga en Baron Corvo


Door Sander Bink

Sta me toe een klein detail toe te voegen aan het verder complete en interessante verhaal van Wessel Krul in het door u uiteraard ondertussen van kaft tot kaft gelezen Lopende Vuurtjes. In zijn artikel ’Teleurstellingen en ontdekkingen. Johan Huizinga en Engeland, 1899-1914′ schrijft hij:

[Huizinga heeft] herhaaldelijk aangegeven hoeveel de cultuur van het fin de siècle voor zijn vorming als historicus en als schrijver heeft betekend. (….) De grootste aandacht ging naar Franse ‘decadenten’ als J.K. Huysmans, Rémy de Gourmont, Pierre Louys, en naar een dichter als Verlaine, al komt deze in Huizinga’s opsomming niet voor. Daarnaast had de Engelstalige literatuur een belangrijk aandeel.

Over die Engelse literatuur en cultuur van rond 1900 en het belang hiervan voor Huizinga wordt vervolgens ingezoomd. Zeer belangrijk voor de verspreiding van die Engelse cultuur en de modernste buitenlandse literatuur was het welbekende in 1895 door P.L. Tak opgerichte tijdschrift De Kroniek. Huizinga zelf zou er diverse artikelen in publiceren. Enigszins wonderlijk is dan vervolgens het concluderende deel en afsluitende vraag van de prof. dr. :

Er is, tot slot, een auteur uit het Britse fin de siècle wiens naam bij Huizinga nergens voorkomt, in zijn gedrukte werk evenmin als zijn notities. Dit is Frederick Rolfe (1860-1913), een van de meest excentrieke personages uit dit aan zonderlingen bepaald niet arme tijdperk, die publiceerde onder het pseudoniem ‘Baron Corvo’. Rolfe is misschien nog het beste bekend gebleven door de opmerkelijke biografie The Quest for Corvo, die A.J.A. Symons in 1934 aan hem wijdde. Zijn eigen geschriften waren lange tijd volkomen vergeten, met uitzondering misschien van zijn fantasie over het pausdom in de roman Hadrian VII (1904). Maar omstreeks 1900 had hij een zekere, ook toen al omstreden reputatie. Huizinga verwezenlijkte zijn eigen streven naar ‘het ware Dichterschap’, in de betekenis zoals hij die die in 1913 omschreef, in 1919 met zijn groots opgezette Herfsttij der Middeleeuwen. De beroemde openingszin van het eerste hoofdstuk, ”s Levens felheid’ luidt: ‘Toen de wereld vijf eeuwen jonger was, hadden alle levensgevallen veel scherper uiterlijke vormen dan nu.’ In deze zin, zoals vaker in Herfsttij, klinkt misschien de echo van een uitspraak in Huysmans Là-Bas: ‘Depuis quatre siècles le monde n’a fait que déchoir.’ Maar in zijn Chronicles of the House of Borgia (1901), ook weer meer vrije verbeelding dan geschiedschrijving, had Rolfe het in soortgelijke bewoordingen over ‘the physically strong and intellectually simple fifteenth century, when the world [...] was five centuries younger and fresher; when colour was vivid; light, a blaze; virtue and vice, extreme, passion, primitive and ardent; life, violent, youth, intense, supreme.’ Hier is opnieuw die ‘felheid’ van ‘toen de wereld vijf eeuwen jonger was’. Gaat het om een gemeenplaats van het fin de siècle, die uiteindelijk te herleiden is tot Die Kultur der Renaissance in Italien (1860) van Jacob Burckhardt? Of heeft Huizinga, toen hij begon aan Herfsttij, zich niet alleen Huysmans maar ook deze zeer decadente Engelsman herinnerd?

Het antwoord op deze vraag kan eenvoudigweg zijn: ‘Ja. Hoogstwaarschijnlijk wel.’ Waarom? Omdat er nota bene werk van Baron Corvo in De Kroniek verschenen was! Een van de meest curieuze literairhistorische feiten van de literatuur van de jaren 1890. In De Kroniek van 5 maart 1899 verscheen ‘Van San Pietro en San Paolo. FEUILLETON door BARON CORVO’ en in oktober van datzelfde jaar in ieder geval nog ‘De ketterij van Fra Serafico’. Dit zijn vertalingen van Corvo’s ietwat pederastische Stories Toto Told Me uit 1898. Bij mijn weten zijn dat de eerste Corvo-vertalingen: iemand rond of bij De Kroniek moet goed op de hoogte zijn geweest van de decadente literatuur rond The Yellow Book, getuige het feit dat er ook nog eens vertalingen van Ernest Dowson verschenen, bijvoorbeeld zijn verhaal ‘Het dagboek van een voorspoedig man’ (‘Diary of a succesful man’ uit: Dilemmas. Stories, 1895). Wie dit was, is niet bekend, maar ik vermoed dat het dezelfde persoon was die er enkele jaren eerder voor had gezorgd dat er in 1893 reeds een Nederlandse vertaling van Wilde’s Salomé verscheen, nog voor de Engelse. Mocht u niet de jaargangen van De Kroniek bij de hand hebben: in 1984 werden Corvo’s Toto-verhalen door Gerben Wynia gebundeld en in een helaas gelimiteerde oplage verspreid.


(Met toestemming overgenomen van het blog Rond 1900 van Sander Bink)

zaterdag 17 november 2012

Nanne Tepper

‘Sinds Wanja, onze correspondent in Lula, in zijn boek beschreven had hoe zusje haar geliefde broer ’s ochtends komt wekken met een limonadeglas vol bourbon, was hij op Jack Daniel’s overgestapt. Black Jack, sour mash, dat was voortaan zijn merk.’ (Tussen mes en keel).

Afgelopen zaterdag overleed Nanne Tepper, die model stond voor Wanja in Tussen mes en keel. Meijsing en Tepper voerden in de tweede helft van de jaren negentig een bij tijd en wijle intensieve correspondentie, met soms meerdere brieven per week. Aanleiding tot de correspondentie was Teppers debuutroman De eeuwige jachtvelden (1995), door Meijsing in zijn allereerste briefje ‘een ontroerend boek’ genoemd. Tepper was op zijn beurt al langere tijd een bewonderaar van Meijsing – in zijn antwoordbrief noemt hij zich een ‘trouwe, kritische lezer en verzamelaar’ van diens werk.
De eeuwige jachtvelden werd ook door de kritiek goed ontvangen. De recensies varieerden van gematigd positief tot uiterst lovend. In 1996 ontving Tepper de Anton Wachterprijs, een tweejaarlijkse debutantenprijs; Meijsing was aanwezig bij de uitreiking in Harlingen. In 1998 publiceerde Tepper zijn tweede roman, De vaders van de gedachte, die eveneens positief werd ontvangen en op de shortlist voor de Libris Literatuurprijs 1999 kwam te staan. Tussendoor verscheen nog in beperkte oplage de novelle De avonturen van Hillebillie Veen, die enkele jaren later opnieuw voor de handel werd uitgegeven. In 1999 zag ook een Engelse vertaling van De eeuwige jachtvelden het licht, The Happy Hunting Grounds. Daarna werd het stiller rond Tepper; in 2008 bracht zijn nieuwe uitgeverij De Bezige Bij De lijfbard van Knut de Verschikkelijke uit, een verzameling teksten uit vooral de jaren negentig.
In de roerige jaren 1996-1998 was de correspondentie met Tepper voor Meijsing erg belangrijk. ‘Ik heb deze onverwachte brief bevestigd aan mijn prikbord’, laat Meijsing in Tussen mes en keel Provenier opmerken over een brief van Wanja. ‘Hij had voor mij extra waarde omdat ik al mijn oude correspondenties had afgebroken. Deze verwante stem uit Lula was balsem voor mijn ziel. Daar in het hoge noorden werd een kaars voor mij gebrand. Er was nog iemand die aan mij dacht.’
Het contact tussen beide schrijvers verslapte tegen het einde van de jaren negentig, al bleef Tepper wel sporadisch in het werk van Meijsing opduiken. Nog in 2010 schrijft laatstgenoemde in Literair 2011 (2 juli, voetnoot 1): ‘Sterfdag van Vladimir Nabokov […]. Mijn lievelingsboeken van hem zijn Speak, Memory uit 1967, en Ada or Ardor: a Family Chronicle uit 1969. Nanne Tepper deelt die voorkeur’.
De brieven van Meijsing aan Nanne Tepper zullen in de loop van 2013 verschijnen bij de Statenhofpers, verzorgd door Taco de Kort en ondergetekende.


Jack van der Weide

donderdag 8 november 2012

Brief geschreven uit de kerker van mijn ziel

In december a.s. verschijnt de bibliofiele editie
Brief geschreven uit de kerker van mijn ziel.
Een bedwelmende tekst van Geerten Meijsing en een aantal prenten van de hand van Willem Snitker.

Een typoscript van het handschrift is losbladig bijgevoegd.
Oplage slechts 150 genummerde en gesigneerde exemplaren.
Verkrijgbaar tegen 'kostprijs' € 50. - (ex verzenden)

Een 1000 volt Meijsing !!


Inlichtingen bij:
06 5 11 44 364


 

woensdag 24 oktober 2012

Signeersessie

Geerten Meijsing signeert de speciale Erwindag 2012-uitgave (Foto: Frans Verpoorten Jr.)

vrijdag 19 oktober 2012

Laatste woorden


Ter gelegenheid van de veertigste Erwindag, 5 october 2012 (ja, afficionado’s blijven de naam van die maand met een -c- schrijven), verscheen de bibliofiele uitgave Eerste doden, laatste woorden, een fragment uit Meijsings volgend jaar te verschijnen roman Anderzijds / Eindtijd. ‘Je kunt het maar vast in huis hebben’, spotte de verslaggever van het Haarlemse Dagblad, niet wetend dat de liefhebbers zich in de handen wreven (‘Zo, Keith, jongen’) en de lippen aflikten. Want niet alleen betrof het hier weer een prachtig uitgaafje van de stichting Vrienden van de Vorm, ook kregen de Vrienden en Gouden Vrienden een intrigerend voorproefje van het langverwachte nieuwe werk van de auteur.
            Op de voormalige website van Meijsing, reeds jaren ter ziele, werd al een roman Anderzijds aangekondigd, waarin een hoofdrol zou zijn weggelegd voor Frederick Rolfe. [1] In Eerste doden, laatste woorden is de dood van Rolfe het onderwerp van een tekst die Erik-Jan Provenier in zijn Italiaanse appartementje aan het schrijven is. Meijsings tekst bestaat uit elf fragmenten, waarvan er vier (voorzien van een datum en tussen aanhalingstekens) als afkomstig uit de pen van Provenier moeten worden beschouwd. De andere zeven betreffen vooral overwegingen van Provenier over het schrijven, schrijvers, mensen die hij kent of kende (met name zijn voormalige compagnon Kanger), en dit alles in samenhang met de concepten einde en dood. Tijdens de bijeenkomst in de Haarlemse Vishal op 5 october 2012 merkte Meijsing op dat de doden voor hem tegenwoordig bleven en dat het bijvoorbeeld voelde alsof Kees Snel aanwezig was. Met die opmerking in het achterhoofd moet ook het begin van Eerste doden, laatste woorden worden gelezen: de menigte die voor de deur van Provenier staat, bestaat uit doden. [2]

            Dat is het begin van de deels associatieve keten die de fragmenten met elkaar vormen: de menigte voor Proveniers deur (eerste fragment) [3] ; Proveniers tekst over de laatste uren van Rolfe (tweede fragment); Provenier die een fout signaleert in zijn tekst (derde fragment); voortzetting van de tekst over Rolfe (vierde fragment, maar zie hieronder); Provenier denkt na over zijn tekst (vijfde fragment). Dan begint het Rolfe-project enigszins te ontsporen: Rolfe overlijdt in het Palazzo Marcello in Venetië, dat volgens Provenier gelegen is naast het Palazzo Vendramin-Calergo waar dertig jaar eerder Richard Wagner overleed (zesde fragment). Provenier begint nu aan een nieuwe tekst over de laatste uren van Wagner (zevende fragment) en komt via het woord pranzo op Norman Douglas en zijn voormalige compagnon Kanger (achtste fragment). Het negende fragment begint met de zelfgekozen dood van Douglas en eindigt via een aantal complexe uitweidingen in de vluchtige verschijning van een ik-verteller die Provenier lijkt te hebben geschapen – enigszins à la het begin van Dood meisje. [4] Het tiende fragment (mogelijk getriggerd door het woord Gesamtkunstwerk in de voorgaande regels) is een voortzetting van Proveniers tekst over de laatste uren van Wagner. In het elfde fragment legt Provenier zijn pen neer en belt hij zijn moeder in Nederland. [5]

            Provenier merkt aan het einde van het derde fragment op dat er vele eigenschappen zijn die hem met Rolfe, het onderwerp van zijn tekst, verbinden. In het vierde fragment lijkt het vervolgens weer over Rolfe te gaan, maar aan het begin van het vijfde fragment blijkt de lezer op het verkeerde been te zijn gezet: het is een reconstructie geweest, door Provenier, van de laatste woorden die Rolfe schreef aan zijn onvoltooide roman The Freeing of the Soul, or The Seven Degrees. En hoewel de protagonist van de roman de laat-Romeinse bisschop Septimius Scaptia is, zijn er veel overeenkomsten tussen Rolfe en zijn personage. [6] Vandaar dat de lezer aanvankelijk in de veronderstelling verkeert dat het vierde fragment nog steeds over Rolfe gaat. De structuur die zich opent is die van een mise en abîme: zoals de ik-verteller (vermoedelijk) lijkt op Provenier, zo lijkt Provenier op Rolfe, zo lijkt Rolfe op Septimius Scaptia.

De laatste woorden van Rolfe, de laatste woorden van Douglas, de laatste woorden van Wagner – terecht merkt Provenier (of de ik-verteller, of Kanger) op dat hij altijd bijzonder benieuwd is naar laatste woorden. Eerste doden, laatste woorden bevat de eerste woorden die te zien zijn van Meijsings volgende roman. Laten we hopen dat het niet zijn laatste is.

 
Jack van der Weide
 

[1] Rolfe trekt een spoor door het werk van Meijsing, al vanaf Erwin. Te denken valt onder meer aan het artikel “Rolfiana en Hadriana” (1977); de vertaling van Hadrian the Seventh (1978); Venetiaanse brieven en Calabrese dagboeken (1982), volgens de kafttekst gegroeid uit een plan van Meijsing ‘om in het voetspoor van Frederick Rolfe […] een winter in Venetië door te brengen’; de vertaling  Brieven uit Venetië (1986); en Een witte raaf. Over Baron Corvo (Fr. Rolfe) (1998). Naar het Joyce & Co-artikel “De nog lang niet afgelopen lastersage over Frederick William Rolfe” wordt nog steeds gezocht.
 
[2] ‘Het oxymoron was immers de handtekening van zijn schriftuur’ (blz. 8), mijmert Provenier. Een bekend voorbeeld van zo’n oxymoron is ‘levende doden’.
 
[3] ‘Dat gold, dood, in elk geval voor Emanuela Orlandi en Mirella Gregori’ (blz. 6). Emanuela Orlandi (1968) en Mirella Gregori (1967) waren twee Italiaanse meisjes die in 1983 kort na elkaar op mysterieuze wijze verdwenen. Hun verdwijning was en is de aanleiding tot allerlei speculaties en complottheorieën, variërend van seksfeesten voor de politie van Vaticaanstad tot moslimterroristen en de aanslag op paus Johannes-Paulus II.
 
[4] De ik-verteller spreekt over ‘mijn zegsman die ik Provenier heb genoemd omdat hij niet zonder wedde kon voorzien in zijn welzijn, och arme’ (blz. 12-13). Een provenier is een oude benaming voor een persoon die van preuves (giften) leeft.
 
[5] Twee afkortingen in het elfde fragment vragen om een nadere uitleg. ADD (Attention Deficit Disorder) is een subtype van ADHD, ‘gekenmerkt door een aandachtstekortstoornis en concentratieproblemen’ (Wikipedia). SIPP of SIP staat voor Società Idroelettrica Piemontese, de rechtsvoorganger van de door de staat beheerde Società Italiana per l'Esercizio Telefonico, die in 1994 opging in Telecom Italia.
 
[6] In het enige fragment van The Freeing of the Soul, or The Seven Degrees dat ik in de gauwigheid heb weten op te sporen blijkt Septimius Scaptia, net als Rolfe zelf, op een boot in de omgeving van Venetië rond te varen: ‘Silvius […] had found the bishop, alone, in a bark full of documents and necessities of life, out on the lagoon between Altinum and Tauricellium’. Altinum, in 452 grotendeels door Atilla verwoest, wordt als de voorloper van Venetië beschouwd. Vanaf de vierde eeuw resideerde er een bisschop in de stad. De inwoners van Altinum werden gerekend tot de tribus Scaptia.

woensdag 17 oktober 2012

Over "De hoveling"

(Onderstaande reactie op de inzending van 15 oktober ontvingen we van Geerten Meijsing.)

Helemaal waar, schuld van mijn slordige haast, waarvoor excuus. Anderzijds wilde ik het toch al getergde publiek niet ook nog eens trakteren op een verhandeling over de oorspronkelijke personages, de fictieve feestdagen zelf met het ‘spel’ – moeilijk kort samen te vatten voor een hedendaags gehoor - , de nostalgische terugblik waarmee Baldassare Castiglione zijn boek in Mantua geschreven heeft en het immense Nachleben ervan, inderdaad vooral aan het Elizabethaanse Hof.
Daarentegen dateert mijn fascinatie voor De hoveling wel degelijk van een liftreis in de winter van 1968 naar de voormalige stadstaat Urbino, waar ik onmiddellijk wilde wonen en studeren. Uit de schitterende studiolo (zie filmpje) van de Hertog Federico da Montefeltro (inderdaad: die met het stukje uit zijn neus, omdat hij aan één oog blind was) heb ik mij nooit meer kunnen losmaken.
Overigens ging het J&C – in zake Keith en mij – met name om de curieuze wisselwerking tussen de poëtica van de hoveling en de retorica als voorbereiding op een, ook in morele zin, ‘ideale levensstijl’ – een gegeven waarop mijn betreurde vriend Jan-Pieter Guépin later is ingegaan in zijn boek De beschaving.
Maar wacht: mijn eigen roman Wellevenskunst moet nog verschijnen! Daar wordt het ‘spel’, verrijkt met elementen uit Das Glasperlenspiel van Hermann Hesse, nog eens over gedaan, op andere wijze, met duistere intriges omweven, in de moderne tijd, door een illuster gezelschap dat te gast is in de Villa van Contessa Maria Gaddi-Peppoli aan het meer van Massacciùccoli, op uitnodiging van…
Ziet u wel? Reeds te veel informatie in dit kort bestek, en te veel verklapt.


 Geerten Meijsing

maandag 15 oktober 2012

"De hoveling" van Baldassare Castiglione

Na afloop van de alleraardigste bijeenkomst in Haarlem, ter viering van de veertigste Erwindag, bleef ik met een ongemakkelijk gevoel zitten. Nee, De hoveling van Baldassare Castiglione speelt zich niet af aan het hof van de Medici, zoals Wim Vogel in eerste instantie beweerde. Gelukkig was daar Meijsing, om hem van repliek te dienen en te beweren dat het zich afspeelt aan het hof van de Gonzaga's te Mantua. Maar zo gelukkig was die uitspraak van Meijsing toch niet helemaal:

Castiglione trad in 1499 in dienst van Francesco Gonzaga, condottiere van Mantua. Van 1504 tot 1513 diende hij aan het hof van Urbino hertog Guidobaldo da Montefeltro en na diens dood in 1508 Francesco Maria della Rovere. In 1513 werd Castiglione als ambassadeur van Urbino naar Rome gezonden, waar hij vriendschap sloot met Rafaël, die van hem een bekend portret heeft geschilderd. Toen hertog Francesco Maria door de paus uit Urbino was verdreven, vertrok Castiglione naar Mantua, waar hij rustige jaren beleefde en vanaf 1519 was hij ambassadeur van Mantua in Rome. In 1521 stierf zijn vrouw in het kraambed en Castiglione liet zich tot priester wijden. Van 1524 tot aan zijn dood in 1529 was hij voor paus Clemens VII nuntius in Spanje.

Raffaello Sanzio da Urbino: Portret van Baldassare Castiglione
Het Boek van de hoveling speelt in maart 1507 aan het hof van de hertog van Urbino, een van de luisterrijkste hoven van die tijd. Er worden gefingeerde gesprekken gevoerd door niet-gefingeerde personages. In het najaar van 1506 had de oorlogszuchtige paus Julius II (tevens mecenas van de kunsten) een veldtocht ondernomen om Bologna weer stevig in zijn greep te krijgen. Op zijn terugweg naar Rome bleef de paus een paar dagen in Urbino, vanwaar hij op 5 maart vertrok, maar een deel van zijn hofhouding bleef, zo schrijft Castiglione, nog wat langer in Urbino. In die dagen zouden de gesprekken plaats hebben gevonden. 
 
Onder leiding van de hertogin van Urbino en haar vriendin Emilia Pia brengt een uitgelezen gezelschap vier lange avonden door met een soort gezelschapsspel: 'het scheppen van de ideale hoveling door middel van woorden'. De hoveling is de ideale, evenwichtige renaissancemens. Hij verenigde de middeleeuwse ridder en de moderne, hoffelijke en geletterde liefhebber van de schone kunsten in zich, hij was vechtersbaas en liefhebber van schoonheid tegelijk.

Castiglione heeft twintig jaar aan De hoveling gewerkt. Een eerste versie had hij omstreeks 1508 al gereed, maar hij liet het vervolgens liggen vanwege zijn drukke werkzaamheden in Rome. In de rustige jaren in Mantua tussen 1513 en 1518, voltooide hij het min of meer. Hij liet het lezen aan vrienden en zij raadden hem aan het werk te laten drukken. Het duurde tot na de dood van hertogin Elisabetta Gonzaga in 1526, totdat hij er werk van maakte het boek in druk te laten verschijnen. In 1527 zond hij een bijgewerkt manuscript naar de beroemde Venetiaanse drukker Aldus Manutius, met nauwkeurige aanwijzingen voor de uitvoering. Er moesten 1030 exemplaren worden gedrukt, Castiglione nam de helft van de kosten voor zijn rekening, want hij wilde zelf 500 exemplaren afnemen voor vrienden, en er moesten er dertig, ook voor eigen gebruikt, worden gedrukt op het beste papier dat in Venetië te vinden was. In april 1528 kwam het boek uit.
Toen het boek was gedrukt, behoorde de wereld zoals zij erin is beschreven in Italië al tot het verleden. Toch beleefde Il libro del Cortegiano in de zestiende eeuw alleen al in Italië meer dan veertig drukken. Snel zouden vertalingen volgen. De Nederlandse vertaling verscheen pas voor het eerst in 1662, onder de titel De volmaeckte Hovelinck. Later was het werk nergens zo populair als in Engeland, waar het voor het eerst verscheen in 1561 en meer dan twintig uitgaven heeft beleefd. Het gedrag van de ideale hoveling werd de norm voor de beheerste Engelse gentleman.

Toen James Joyce het boek had gelezen, zei zijn broer dat hij beleefder was geworden maar minder oprecht*.

Willem van Roij
9 oktober 2012

* Bovenstaande is gebaseerd op de inleiding van de Nederlandse vertaling door Anton Haakman, 1991 Uitgeverij Contact.

zondag 7 oktober 2012

Erwindag 2

Schrijvers (foto copyright Frans Verpoorten Jr.)
Er waren meer schrijvers gekomen dan je normaal in één ruimte treft. Maar wat de avond in de Haarlemse Vishal zo bijzonder maakte, was dat er zoveel romanpersonages in de zaal zaten. We kenden ze uit Geerten Meijsings werk, de mede-firmanten uit de tijd dat Meijsing deel uitmaakte van de jongensdroom Joyce & Co die de wereld zou veroveren met film, muziek en literatuur. Of gewoon met branie.
Misschien mochten we dan Keith Kanger Snell (geboren als Kees Snel) meetellen, die twee jaar geleden onder armoedige omstandigheden overleed, maar die volgens de schrijver nog steeds bij hem in de buurt was, met het superieure stel hersens dat hij al als tiener had afgetapt. Er waren ook vrouwen die we uit de boeken kenden, waaronder Meijsings dochter, op duizelingwekkend hoge hakken.

De avond in Haarlem was georganiseerd ter herdenking van een fictief sterfgeval. In terminologie van Joyce & Co was het Erwin-dag. Veertig jaar geleden had Erwin Charles Garden zelfmoord gepleegd, een kleine annonce bij de familieberichten in De Volkskrant van die ochtend had het publiek weer geattendeerd op dit verlies.

In een gesprek met de gewezen criticus en literaire burgemeester van Haarlem, Wim Vogel, legde Meijsing uit dat deze Erwin een stamboom had die via Von Hoffmannstal terugging tot de vroege romantiek. Erwin was Meijsings overgevoelige dubbelganger die zichzelf als 22-jarige van het leven had beroofd door zich eerst door het hart en dan in de mond te schieten.

“Dat kan dus niet,” zei Meijsing.

"Dat kan dus niet" (foto copyright Frans Verpoorten Jr.)

Het klonk als de goochelaar die laat zien wat er allemaal in zijn mouwen zat. Vogel verzuimde in te gaan op deze zelf-ontmaskering en vroeg niet waarom Meijsing het destijds nodig had gevonden om deze belichaming van gevoeligheid en kiesheid op zo’n dramatische manier te offeren. Waarom verzin je een figuur als je hem direct doodt?

Ook vroeg hij niet waarom de schrijver nu, na veertig jaar, Erwin van de mythe bevrijdde. We kunnen zelf een antwoord bedenken, maar ik had het graag van de auteur gehoord, wiens betoog boeide door zijn aftakkingen en dwaalsporen.

De schrijver vertelde dat Snel bij hun romandebuut bezwaar had gemaakt tegen de foto op het achterplat van Erwin. Een profiel van Meijsing alleen achter het stuur, terwijl ze toch samen aan die roman hadden gewerkt. Volgens Meijsing was het geen auteursfoto, maar een portret van Erwin.

Met welk doel was ‘de firma’ opgericht? vroeg iemand in het publiek. Op de foto’s uit de jaren zestig zie je jongens in de weer met filmapparatuur, zakelijk ogende koffertjes en er staat altijd wel een fles cognac in de buurt. In Meijsings jongensdromen, vertelde hij in de Vishal, speelde het schrijversschap geen rol.

Grote zus Doeschka was altijd met schriftjes in de weer, maar Geerten wilde avontuur. Hij wilde de muziek in. Of, bij gebrek aan talent, de marine. Of de buitenlandse dienst, maar ook dat was geen realistische optie aangezien je dan moest zijn getrouwd, en blijven. Voor de zestienjarige was dat al een brug te ver.

Achteraf gezien lag het voor de hand dat het toch de literatuur werd, en Meijsing sprak gloedvol over het schrijfproces. Hoe hij in weerwil van intenties en schema’s was overgeleverd aan de ‘aporie’ van het schrijven. Elk woord is een beslissing die een nieuwe richting kan geven aan het verhaal, en het is maar de vraag wie het voor het zeggen heeft. De schrijver of het woord. Dit is niet hetzelfde als Mulisch’ ‘het verhaal schrijft zichzelf,’ want een verhaal stelt zijn eigen, strenge eisen, en als schrijver moet je die goed in de gaten houden. Anders raak je het spoor bijster.

Later had Meijsing nog een betoog willen houden over de manier waarop hij de hedendaagse romanschrijver ziet als een moderne hoveling. Kunstschilders trekken vaak een publiek van bemiddelde bewonderaars die hun werk mogelijk maken. Waarom zou hetzelfde niet gelden voor schrijvers? Deze gedachte is wellicht geïnspireerd door de manier waarop Meijsing sinds enige jaren wordt gesteund door een groepje welwillenden, de Vrienden van de Vorm. Aardige heren die ook deze Erwin-avond op poten hadden gezet.

Erwindag (foto copyright Frans Verpoorten Jr.)
Eerlijk gezegd is dit hovelingschap een idee dat verder geen basis heeft in de werkelijkheid. De roman is een van de meest commerciële kunstvormen die altijd meebeweegt met de tucht van de markt (als ik die term één keer in mijn leven mag gebruiken). Die commercie maakt het genre kwetsbaar voor hypes en klonen, maar geeft het ook energie. Schrijvers trekken zich op aan elkaar, en trekken elkaar naar beneden. Uitgevers kijken wat verkoopt.

Wanneer dikke romans in de mode zijn, gaat iedereen dikke romans schrijven. Wanneer oude mensen, herinnering en verval in zijn, schrijft iedereen zulke romans. Bijna iedereen. Het mooie van Erwin was dat die roman haaks op de tijdgeest stond. Maar ook daarin zag Meijsings toenmalige uitgever brood, want romans die tegen de tijd ingaan, trekken altijd veel aandacht.

In ons taalgebied hebben literaire schrijvers meestal steun nodig. Daarom geeft de overheid geld uit aan de letteren.  En toch blijft een schrijver altijd hopen op die doorbraak. Elke keer probeert hij (of zij) die roman te schrijven die het publiek niet kan missen, wil het leven nog aan betekenis winnen. De schrijver die daar niet voor knokt, zit alleen nog te tikken.

Je hoeft maar naar de foto’s van de jongens van Joyce & Co te kijken en de eerzucht spat ervanaf. Die schreven niet alleen voor de kunst. Ze wilden de wereld veroveren. Geld, mooie auto’s en slechte vrouwen. Wie in Haarlem naar de Meijsing van veertig jaren later luisterde hoorde nog steeds diezelfde begeestering, en het is nu alleen nog wachten op zijn nieuwe roman, Anderzijds Eindtijd.
Herman Stevens
6 oktober 2012
(Met toestemming van de auteur overgenomen van http://www.hermanstevens.nl.)

dinsdag 18 september 2012

ERWINDAG


Viering 40ste Erwindag met Geerten Meijsing op vrijdag 5 october te Haarlem


Schrijver Geerten Meijsing maakte zijn romandebuut met Erwin 5 october 1972. Op genoemde datum is Erwin Charles David Garden 'onder de meest kiese omstandigheden' op de leeftijd van 22 jaar overleden. Sinds 1972 wordt 5 october daarom in intieme kring herdacht als 'Erwindag'.

Op vrijdag 5 october aanstaande is het voor de 40ste keer Erwindag, en stichting Vrienden van de Vorm wil daarom dit jaar Erwindag in grotere kring vieren. De festiviteiten zullen plaatsvinden in de Vishal aan de Grote Markt te Haarlem (naast de Grote of St. Bavokerk), in aanwezigheid van Geerten Meijsing zelf. Het programma vangt aan om 18h00.

Tijdens de avond zal Wim Vogel, voormalig recensent van het Haarlems Dagblad, een interview afnemen met Geerten Meijsing. De schrijver zelf zal een voordacht houden, zanger Jan-Paul van Spaendonck zal enkele liederen ten gehore brengen, en er zal een tweetal nieuwe publicaties worden gepresenteerd.

De avond is gratis toegankelijk voor alle Vrienden van de Vorm alsmede, tegen een bijdrage van 10 euro, voor andere belangstellenden. Na afloop van het programma, rond 20h30, is er gelegenheid om op eigen kosten mee te doen met een gezamenlijke Italiaanse maaltijd.

De officiële uitnodiging voor deze Erwindag zal in de komende week per post worden verspreid, maar u kunt zich nu al aanmelden via info@vriendenvandevorm.eu. Wij hopen veel lezers van dit blog op 5 october in Haarlem te mogen begroeten!    

Bestuur stichting Vrienden van de Vorm,
Thomas van Grafhorst / Taco de Kort / Steven Cras 

Stichting ‘Vrienden van de Vorm’, opgericht op 23 maart 2011, heeft tot doel 'het bevorderen van de aandacht voor het werk van de schrijver Geerten Meijsing, het ondersteunen van de schrijver om het creëren van nieuw werk mogelijk te maken en verder al hetgeen met een en ander rechtstreeks of zijdelings verband houdt of daartoe bevorderlijk kan zijn, alles in de ruimste zin van het woord.". Meer informatie over de stichting kunt u vinden op www.vriendenvandevorm.eu

zondag 2 september 2012

PUMPKINS




Siciliaanse Vespers, blz. 82. Erik-Jan Provenier vertelt over het Piazza San Rocco in Ortigia dat pas in de late avond tot leven komt:

‘De meeste mensen kenden mij, omdat ik in de winter soms de muziek verzorgd had. Vroege Rolling Stones, soul van Ike Turner tot Bonnie Rait, tussendoor wat Traffic en Grateful Dead, de Pixies en Dead Kennedy’s, meestal eindigde ik met de Smashing Pumpkins om de meisjes op de tafel te krijgen. […] Om een door de zon bijna ondergesneeuwde behoefte van mij te bevredigen, draaide ik soms een nummer van Boudewijn de Groot, en veel Outsiders’.

Aan de hand van alleen al dit citaat valt een flink artikel te schrijven. Denk ik aan Meijsing en Traffic,  dan denk ik aan Eefje Wijnberg, die in Een meisjesleven Stevie Winwood omschrijft als ‘een verlegen schooljongetje, dat op zijn gitaartje tot het laatste moment voor het concert grepen oefende en accoorden zocht’. Denk ik aan Meijsing en de Outsiders, dan denk ik aan Lily uit Dood meisje, wier vader ‘VET’ gitaar speelde: ‘Wel eens van de Outsiders gehoord?’ Denk ik aan Meijsing en Boudewijn de Groot, dan denk ik onder meer aan Erwin die bij het vermaken van zijn bezittingen zegt: ‘Verder niets, er zijn alleen nog een paar dingen die ik voor mezelf houd omdat jullie er toch niets mee zouden kunnen beginnen: dat zijn mijn herinneringen aan de weinige momenten dat ik een beetje gelukkig was’ – een vrijwel niet te missen verwijzing naar het nummer Testament. En denk ik aan Meijsing en de Rolling Stones, dan denk ik aan Joyce & Co in het algemeen en bij voorbeeld aan een opmerking van de schrijver ‘dat in Erwin van blz. 201 t/m 215 de bijna complete songteksten van de Rolling Stones zijn verwerkt’. Zoals ik al ooit eerder heb betoogd: Meijsings opmerking zal ongetwijfeld overdreven zijn, maar ook iemand die niet vertrouwd is met het oeuvre van de Stones zullen in de genoemde pagina’s enigszins gewrongen zinnen opvallen als ‘Sinds ik jong was, moet u weten, was ik erg moeilijk te behagen en ik heb nooit een onderscheid tussen goed en kwaad gekend’ (Sitting on a Fence : Since I was young I've been very hard to please / And I don’t know wrong from right); en ‘Ze zei, liefje, mijn borsten zijn altijd open, je kunt je vermoeide hoofd er zo op laten rusten’ (Let it Bleed: She said my breasts, they will always be open / You can rest your weary head right on me).

Maar dan bands als Pixies, Dead Kennedys en The Smashing Pumpkins. Voor buitenstaanders drie bakken herrie, maar het ligt iets genuanceerder. Aan de Dead Kennedys hoeven de minste woorden vuil te worden gemaakt: de muziek stelt weinig voor en er is bij mijn weten geen ander verband met het werk van Meijsing. Heel wat intelligenter is het oeuvre van de Pixies, dat via Nirvana ook van grote invloed is geweest op de ontwikkelingen binnen de popmuziek van de laatste twintig jaar – maar dit terzijde. De enige (magere) link met Meijsing is een verwijzing in Tussen mes en keel naar The Breeders, een band die mede werd opgericht door bassiste Kim Deal van de Pixies. Voor misschien wel de interessantste naam van de trits, The Smashing Pumpkins, moeten we ten slotte opnieuw teruggaan naar Dood meisje, dat opent met motto dat ontleend is aan hun nummers Ava Adore: You will always be my whore / it’s you that I adore. De betekenis van dit motto voor de roman is weer een ander verhaal. Wie meer wil weten kan hier het lemma over Dood meisjes in het Lexicon van Literair Werken op naslaan.

Jack van der Weide

vrijdag 10 augustus 2012

BRIEF UIT HAARLEM

Haarlem, 9.VIII, 2012

Beste Geerten Meijsing,

Brutaal en plompverloren, zoals de digitale mores het voorschrijft, val ik bij u binnen om u te zeggen dat uw boek De ongeschreven leer mij geruime tijd in zijn ban heeft gehouden.

Mijn naam is Hans Hoffmann. Ik ben gepensioneerd journalist van Het Vrije Volk met belangstelling voor filosofie, van huis uit Hagenaar maar al een halve eeuw wonend in Haarlem.

Op een sportschool in die stad heb ik ruim een jaar geleden tot mijn genoegen kennis gemaakt met uw broer Joep, die mij een tijdje terug desgevraagd uw boek leende en mij ook uw e-mailadres gaf.

Geboeid en gefascineerd heb ik uw magnum opus (?) gelezen. Een indringende ervaring, maar u hebt het mij niet gemakkelijk gemaakt. In de eerste plaats is het een (prachtig vormgegeven) ouderwetse pil die zich lastig laat vasthouden. Pas gaandeweg kreeg ik er greep op. Dat gold, in de tweede plaats, ook voor de inhoud. U noemt het produceren van uw boek in het voorwoord een ‘krankzinnig project’. Ik kan u verzekeren dat ook het lezen van DOL een dol makende inspanning vergt. Ik overdrijf, maar de roman stelt het bevattingsvermogen van de eenvoudige lezer, van mij dus, wel degelijk serieus op de proef.

U vraagt mij u te volgen op een mystieke zoektocht naar een filosofisch geheim met de belofte dat mij daarin de eerste en laatste beginselen zullen geworden, dat ik het licht van de waarheid zal zien en de steen der wijzen zal vinden. Ik moet u teleurstellen. Die grondeloze genoegens heb ik niet mogen smaken. Ik heb gedwaald door een duizelingwekkende doolhof vol mensen, getallen en voetnoten, die ik niet tot in alle uithoeken heb weten te verkennen, maar die door zijn spectaculaire karakter en vernuftige constructie diepe indruk op mij heeft gemaakt. Uw verbluffende kennis van de klassieke wijsbegeerte en uw jaloers makend meesterschap over taal, stijl en vorm deden mij bovendien gloeien van leesgenot. Uw schrijfkunst kende ik trouwens al uit uw andere werk.

Iemand die uw schrijfkunst ook kende en waardeerde was LOUIS FERRON. Een jaar voor zijn dood in 2005 interviewde ik hem ten behoeve van een gedenkboek over de honderdjarige geschiedenis van boekhandel De Vries, u weet wel, op de hoek van de Jacobijnestraat en de Gedempte Oude Gracht in Haarlem. Bij die gelegenheid vertelde Louis mij dat u 'zonder meer' paste in de literaire traditie van de Haarlemse School, een door hemzelf bedachte letterkundige stroming die hij bij BILDERDIJK, zich noemende graaf van Teisterbant, liet beginnen en 
De schrijvende leden van Teisterbant, Lili van Cleeff, 1957

waarvan verder grote jongens als BEETS, VAN SCHENDEL, VAN DEYSSEL, BOMANS en MULISCH deel uitmaakten. Een niet geringe eer dus om te 'passen' in dit illustere gezelschap. Je moest dan, volgens Ferron, ‘met je ene been in de groot-burgerlijke traditie van Bildung staan, van belezenheid en vorming dus, en tegelijk een teen van je andere been in het anarchistische water steken.’ En je moest natuurlijk Haarlemmer zijn, want die school van Ferron heette niet voor niets Haarlems. ‘Haarlem,’ zo zei hij tegen mij in ons gesprek voor dat eeuwboek van De Vries, ‘is niet kosmopolitisch zoals Amsterdam, maar een provinciegat, aangrijpend in geringheid, en wil dat weten, sterker, is daar trots op. Ik vind dat een kwaliteit. Maar het kan ook moordend zijn. Als je niet een druppel extremistisch bloed in je hebt, zit je in Haarlem op een dood spoor. Is die er wél en mengt hij zich met het provincialisme van de stad, dan ontstaat een mix waar genieën in gedijen.’

Ook uw helaas overleden zus Doeschka, die ik voor hetzelfde boek interviewde en die een liefdevol, bijna poëtisch portret van de boekhandel, de stad, zichzelf en u, haar jongere broer, schetste, mocht van Louis Ferron delen in de luister van de Haarlemse school, zij het iets minder dan de ‘Italiaan’ Geerten, omdat hij ‘niet alleen de vereiste burgerlijke achtergrond bezit, maar in zijn boeken ook het extreme, het dandyisme zoekt.’ U mocht overigens, hoewel de jongste, de rij van de Haarlemse school niet sluiten. Dat deed Louis zelf, daar stond hij op.
‘Als er een Haarlemse school is, ben ik de laatste vertegenwoordiger. Tot nader order.’ Op 26 augustus 2005 stierf hij, en met hem de Haarlemse school.

Zojuist zag ik, bladerend door de berichten op de website Vrienden van de Vorm, dat u vandaag jarig bent. Van harte gefeliciteerd! Ik zag ook hoe je vriend van de stichting kon worden. Dat heb ik gedaan. Als een cadeau voor uw verjaardag en als blijk van mijn bewondering voor uw werk.

Ik wens u het allerbeste.

hans hoffmann, haarlem